Adviesaanvraag nr. 2021-00251

Verzoeker: [organisatienaam verzoeker] (hierna: verzoeker)

Inzake

[Naam ambtenaar] (hierna: de ambtenaar)

 

1. Feiten en procesverloop

[Naam ambtenaar] is [achtergrond ambtenaar] en vervult bij [verzoeker] de functie van [naam functie] [schaal]. Voor deze functie [niveau functie] een technische eenheid die verantwoordelijk was voor het opstellen van dreigingsbeelden. Naast zijn hoofdfunctie bij de [naam organisatie] is de ambtenaar [nevenfunctie]. Deze werkgever heeft de ambtenaar eenmaal aangesproken op een op iemands persoon gerichte tweet. De ambtenaar heeft die tweet toen verwijderd.

Sinds [datum start Twitter] beschikte de ambtenaar over een Twitteraccount met bijna [aantal] volgers. Vanaf 2015 heeft hij zich op dit Twitteraccount regelmatig uitgelaten over [naam en partij van politicus] politicus en lid van de Tweede Kamer (hierna: de politicus). Het zwaartepunt in aantallen tweets lag in 2020 en 2021, in het bijzonder in de periode van de verkiezingscampagne voor het partijleiderschap van [naam partij], waarvoor de politicus zich kandidaat had gesteld. Met name in deze periode, maar ook daarbuiten, heeft de ambtenaar op het voornoemde Twitteraccount herhaaldelijk diskwalificerende opmerkingen gemaakt over de wijze van opereren en de leiderschapskwaliteiten van de politicus. De politicus heeft van deze opmerkingen een selectie gemaakt en toegezonden aan verzoeker. Deze selectie is als bijlage 1 gevoegd bij de adviesaanvraag. Verzoeker beschikt niet over meer berichten, aangezien het Twitteraccount niet meer actief is.

In april 2021 verschenen artikelen in [naam krant] ver verzoeker waarin ook de naam van de ambtenaar genoemd werd. Op 16 april 2021 heeft [naam radioprogramma] een mediabericht gepubliceerd over de tweets van de ambtenaar aan het adres van de politicus.

Op [datum Kamervragen] hebben de Tweede Kamerleden [naam en partij Kamerleden] aan de minister van Justitie en Veiligheid zeven vragen gesteld over de meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus op Twitter en de daaraan te verbinden rechtspositionele consequenties. Op [datum antwoord Kamervragen] hebben de ministers van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties deze vragen beantwoord. Daarbij hebben zij aangegeven niet vooruit te willen lopen op de onderzoeken, oordeelsvorming van verzoeker en advies van de commissie over de vragen of en in hoeverre de ambtenaar de norm van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017 heeft overschreden en welke maatregelen daarbij passend zijn. Verder hebben zij er op gewezen dat de ambtenaar geen directe of indirecte bemoeienis heeft gehad met de besluitvorming over beveiligingsmaatregelen van personen.

Op 4 juni 2021 heeft de ambtenaar in het kader van het onderzoek naar zijn meningsuitingen over de politicus op Twitter een gesprek gevoerd met [naam directeur] (hierna: de directeur) en de HR-adviseur [naam HR-adviseur] (hierna: de HR-adviseur), die van dit gesprek een verslag heeft gemaakt dat door de ambtenaar ter beschikking is gesteld aan de commissie.

Bij brief van 31 augustus 2021 heeft [naam gemachtigde], advocaat te ’s-Gravenhage (hierna: de gemachtigde van verzoeker) de commissie verzocht om advies.

De commissie heeft de adviesaanvraag behandeld tijdens een digitale hoorzitting op 5 oktober 2021. De commissie bestond uit de heer mr. M.J. Cohen (voorzitter), de heer prof. mr. A.W. Heringa (lid) en mevrouw mr. dr. L.A. van Noorloos (lid) en werd bijgestaan door mevrouw mr. J.H.E. Opdam (plaatsvervangend secretaris). De ambtenaar heeft in persoon deelgenomen aan de hoorzitting. Namens verzoeker hebben de directeur en de gemachtigde van verzoeker deelgenomen. Van het besprokene tijdens de hoorzitting is een verslag gemaakt dat als bijlage bij dit advies is gevoegd en hiervan deel uitmaakt.

2. Standpunt van het bevoegd gezag

In de adviesaanvraag van 31 augustus 2021 wordt namens verzoeker geen standpunt ingenomen, maar wordt de commissie verzocht om advies over de afweging of aan de ambtenaar een straf als bedoeld in hoofdstuk 15 van de cao Rijk kan worden opgelegd. In de adviesaanvraag heeft verzoeker niet aangegeven of hij voornemens is een straf daadwerkelijk op te leggen als de commissie dat juridisch mogelijk acht.

Tijdens de hoorzitting heeft verzoeker verduidelijkt dat zij sommige van de tweets onhandig achten, maar dat de ambtenaar met de tweets naar hun mening heeft gehandeld binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting die hem als ambtenaar toekomt. Verzoeker ziet geen grond voor een disciplinaire straf, mede gelet op de omstandigheid dat de ambtenaar niet betrokken was bij besluiten over persoonsbeveiliging waardoor geen (schijn van een) conflict is ontstaan en hij zich heeft geuit op persoonlijke titel.

Verzoeker is op basis van het voorgaande voornemens om geen disciplinaire straf op te leggen en verzoekt de commissie te adviseren over dit voornemen.

3. Standpunten van de ambtenaar

In het gesprek van 4 juni 2021 heeft de ambtenaar blijkens het verslag van dit gesprek samengevat de volgende standpunten ingenomen:

  • De ambtenaar houdt van polemiek en maakt daarom graag gebruik van het medium Twitter voor het uiten van meningen en het voeren van discussies. Hij doet dat op persoonlijke titel en niet als ambtenaar of medewerker van [naam organisatie], maar realiseert zich dat het voor buitenstaanders soms moeilijk is zijn meningsuitingen los te zien van zijn functie.
  • De ambtenaar kan op Twitter scherp uit de hoek komen en gaat daarbij soms te ver. Dieper gaande discussies probeert hij echter niet te voeren via Twitter, maar door persoonlijk contact op te nemen met zijn opponent. Ook discussies met journalisten voert hij bij voorkeur door middel van persoonlijk contact.
  • De ambtenaar probeert zorgvuldig om te gaan met zijn meningsuitingen op Twitter, maar is zich ervan bewust dat dit voor buitenstaanders niet altijd zichtbaar is. Hij is door [naam organisatie nevenfunctie] eenmaal aangesproken op een op iemands persoon gerichte tweet, die hij toen heeft verwijderd.
  • De ambtenaar is van huis uit christendemocraat en volgt het [naam partij] op de voet, al is hij geen lid van deze politieke partij. Hij heeft ooit op de politicus gestemd, maar heeft vooral na MH17 steeds meer moeite gekregen met de benaderingen en de opvattingen van de politicus, die de ambtenaar schadelijk acht voor het [naam partij]. Hij vond het belangrijk om deze mening ook te uiten ten tijde van de verkiezingscampagne voor het partijleiderschap van het [naam partij], waarvoor de politicus zichzelf kandidaat had gesteld.
  • De ambtenaar houdt van het politieke debat en voert dit graag via Twitter, omdat dit een laagdrempelig medium is waarmee hij zijn volgers, die veelal tot hetzelfde politieke kamp behoren als hij, kan overtuigen en tegenspreken. Hij zoekt daarbij graag het conflict op want wrijving geeft glans en opereert daarbij soms zo scherp, dat dit weerstand oproept. Het gebruik van het medium Twitter voor dit doel heeft ook nadelen. Door de beperkte omvang van de berichten en de impulsieve wijze waarop zij tot stand komen, vallen zij soms botter uit dan zij waren bedoeld en ook door het grote aantal berichten dat over een persoon wordt geplaatst, kan die persoon onbedoeld worden beschadigd. De ambtenaar realiseert zich pas achteraf dat dit in het onderhavige geval is gebeurd.
  • De ambtenaar heeft de functie van [naam nevenfunctie] met voldoende onafhankelijkheid kunnen uitoefenen naast zijn hoofdfunctie bij [naam organisatie]. De lakmoesproef hiervoor was het maatschappelijk debat naar aanleiding van het referendum over de invoering van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017. De ambtenaar heeft hieraan volop kunnen deelnemen zonder dat dit negatieve consequenties had voor de uitoefening van zijn hoofdfunctie.
  • De ambtenaar ervaart het als vernederend dat hij aan het einde van een lange en succesvolle loopbaan over zijn Twitter gedrag verantwoording moet afleggen. Hij wil zijn werkgever niet tot last zijn, maar wil wel zijn meningen kunnen uiten en daarbij gebruik kunnen maken van het medium Twitter. De ambtenaar is niet de enige ambtenaar die dit medium voor dit doel gebruikt. Hij acht het dan ook van groot belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid ontstaat over de grenzen aan de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren bij gebruikmaking van dit medium.

Tijdens de hoorzitting heeft de ambtenaar toegelicht dat hij ten tijde van de tweets werkzaam was als [functie en nevenfunctie]. Daarvoor [niveau functie] een technische eenheid die verantwoordelijk was voor het opstellen van dreigingsbeelden, zoals over terrorisme in Nederland. Hij was niet betrokken bij een ander organisatieonderdeel Bewaken en Beveiligen dat gaat over dreigingen tegen personen, zoals politici.

4. Overwegingen

  1. Verzoeker heeft de commissie verzocht om advies over het voornemen om de ambtenaar geen disciplinaire straf op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk op te leggen voor de als bijlage 1 bij de adviesaanvraag gevoegde meningsuitingen van de ambtenaar op een openbaar Twitteraccount met bijna 3.000 volgers over de politicus [naam politicus] (hierna: de politicus).
  2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, dient een ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering of tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
  3. Op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk kan een ambtenaar niet gestraft worden wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, dan nadat daarover advies is ingewonnen van de commissie. Bij de adviesaanvraag van 31 augustus 2021 heeft verzoeker voldaan aan de op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk op hem rustende verplichting om advies in te winnen bij de commissie voor het geval dat verzoeker de ambtenaar een disciplinaire straf zou willen opleggen. Anders dan doorgaans het geval is bij adviesaanvragen is verzoeker niet voornemens een straf op te leggen en staat nog niet vast dat verzoeker de ambtenaar daadwerkelijk een straf zal opleggen indien de commissie verzoeker daartoe adviseert. De ambtenaar heeft de ernst en de duur van de schade die zijn tweets over de politicus hadden kunnen toebrengen aan zijn functievervulling en die van verzoekers organisatie beperkt door het Twitteraccount waarop deze tweets waren geplaatst af te sluiten. Ook heeft de ambtenaar in het op 4 juni 2021 met hem gevoerde gesprek ervan blijk gegeven te beschikken over een sterk ontwikkeld vermogen tot zelfreflectie. Dat verzoeker de commissie niettegenstaande de zojuist genoemde omstandigheden heeft verzocht om advies over de voorgenomen beslissing om de ambtenaar niet te bestraffen, heeft een inhoudelijke en politieke reden. Verzoeker wil een onafhankelijk en extern advies, mede vanwege het antwoord dat de minister van Justitie en Veiligheid, onder wie verzoeker ressorteert, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben gegeven op de vragen van de Tweede Kamerleden [naam Kamerleden] over de meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus op Twitter. Verzoeker wenst het advies van de commissie mee te wegen in de besluitvorming en onderzoek over het opleggen van een disciplinaire straf. De commissie beslist, mede gezien het uitdrukkelijk verzoek van verzoeker en de ambtenaar, dat zij bevoegd is te adviseren over het voornemen om geen straf op te leggen, maar stelt vast dat de commissie ingesteld is om te adviseren over voorgenomen beslissingen tot een disciplinaire straf en er geen verplichting bestaat om de commissie te raadplegen bij (voorgenomen) beslissingen om geen straf op te leggen.
  4. De meningsuitingen van de ambtenaar waarop de adviesaanvraag betrekking heeft, betreffen in hoofdzaak tweets van 2015, 2020 en 2021 over de wijze van opereren en de leiderschapskwaliteiten van de politicus. De ambtenaar is van oordeel dat de politicus o.a. solistisch optreedt, stroef communiceert, niet kan samenwerken en geen charisma heeft. Om die redenen acht de ambtenaar de politicus ongeschikt voor het partijleiderschap van het [naam partij], waarvoor deze zich in 2020 kandidaat had gesteld. Naast de zojuist genoemde zakelijke kritiek heeft de ambtenaar ook enkele meer op de persoon van de politicus gerichte tweets geschreven. Zo noemt hij de politicus een meester van het complotdenken en een ongeleid projectiel dat irritatie opwekt en verhoudingen schaadt. De politicus heeft zich aan de opmerkingen van de ambtenaar over hem op Twitter gestoord en heeft een selectie hiervan voorgelegd aan verzoeker (bijlage 1).
  5. De zojuist genoemde meningsuitingen van de ambtenaar op Twitter dienen te worden getoetst aan de in overweging 2 weergegeven norm van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Bij deze toetsing hanteert de commissie het beoordelingskader van Aanwijzing 15 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren. Dit beoordelingskader is op de ambtenaar rechtstreeks van toepassing, omdat hij een rijksambtenaar is. Alvorens dit beoordelingskader uiteen te zetten en de meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus op Twitter hieraan te toetsen, hecht de commissie eraan dit kader te plaatsen in zijn grondwettelijke en internationaalrechtelijke context. Dit doet zij in de overwegingen 6 en 7.
  6. Artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, is de formeel-wettelijke grondslag voor de beperking van de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren die ingevolge artikel 7, eerste en derde lid, van de Grondwet is vereist. Naast artikel 7 van de Grondwet is voor de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse ambtenaren ook artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van belang. Deze bepalingen vullen elkaar aan. Procedureel biedt artikel 7 van de Grondwet meer bescherming door preventieve censuur te verbieden en voor beperkingen een formele wet te vereisen. Materieel biedt artikel 10 EVRM meer bescherming. Dit artikel beschermt niet alleen het openbaren van gedachten of gevoelens maar ook het koesteren van een mening en het ontvangen van inlichtingen of denkbeelden. Bovendien stelt artikel 10, tweede lid, EVRM naast het formele criterium ‘bij de wet voorzien’ ook de voorwaarde dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving voor een of meer van de in dit artikellid genoemde doelen. Tot deze doelen behoort de bescherming van de nationale veiligheid.
  7. Voor de uitleg van artikel 10 EVRM is de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van belang. Het standaardarrest van dit Hof over de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren is het arrest-Vogt.  In dit arrest oordeelt het EHRM voor het eerst expliciet dat de vrijheid van meningsuiting in principe ook geldt voor een ambtenaar. Bij de beoordeling van een meningsuiting van een ambtenaar kent het EHRM echter een bijzondere betekenis toe aan de plichten en verantwoordelijkheden (‘duties and responsibilities’) waarop wordt gedoeld in artikel 10, tweede lid, EVRM. Hoe zwaar deze plichten en verantwoordelijkheden voor een individuele ambtenaar wegen, is onder meer afhankelijk van de functie van de ambtenaar en de rang die hij bekleedt. Naarmate een ambtenaar een verantwoordelijkere functie met een hogere rang bekleedt, neemt zijn vrijheid van meningsuiting af. Dit blijkt uit de arresten Rekvenyi  en Otto.  In het arrest-Otto beschouwt het EHRM een inspecteur van politie in dit kader als een hooggeplaatste politieambtenaar. Deze factoren die de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren beperken, nemen niet weg dat ook hogere ambtenaren zich in een democratische rechtsstaat niet onnodig belemmerd moeten voelen om hun mening te geven over onderwerpen die het overheidsbeleid betreffen. Het EHRM heeft dit belang benadrukt in zijn uitspraak van 26 februari 2009 inzake Kudeshkina/Rusland en daar vermelde jurisprudentie.In de context van de vrijheid van meningsuiting speelt daarmee ook dat er een grotere mate van bescherming toegekend moet worden aan uitingen en uitlatingen die bijdragen en deelnemen aan het sociale en politieke debat, kritiek en informatie in brede zin. De uitingsvrijheid is bijzonder ruim waar het kritiek op politieke actoren, personen en instituties en instellingen betreft. De vrijheid van meningsuiting in het algemeen, en dus ook van ambtenaren vindt haar bescherming in de waarde van het maatschappelijke en politieke debat en omvat mitsdien ook evaluatie van en kritiek op het politieke handelen van publieke/politieke actoren.
    Het is in het licht van deze rechtspraak en uitleg van (de waarde van) artikel 10 EVRM dat de commissie hierna de feiten en hun waardering in de voorliggende casus beziet en beoordeelt en toepast op de nationale regelingen inzake de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren.
  8. Na deze uiteenzetting van het wettelijk, constitutioneel en internationaalrechtelijk kader voor de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse ambtenaren, keert de commissie terug bij het beoordelingskader van Aanwijzing 15 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren. Dit beoordelingskader omvat de volgende gezichtspunten:
    1. de afstand tussen de functie van de ambtenaar en het beleidsterrein van de uitspraken;
    2. de politieke gevoeligheid van de materie;
    3. het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan;
    4. de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan;
    5. de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken;
    6. de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar.In de overwegingen 9 tot en met 12 toetst de commissie de meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus op Twitter aan deze gezichtspunten, daarbij in aanmerking nemend enerzijds dat de ambtenaar als topambtenaar werkzaam is bij verzoeker en anderzijds dat de gewraakte tweets deel uitmaakten van een publiek debat en betrekking hadden op een actieve politicus. Ook dient opgemerkt dat de gewraakte uitlatingen plaatsvonden op privé-accounts van de ambtenaar en dat de ambtenaar naast zijn functie van [naam functie en nevenfunctienaam] is, en tevens uit dien hoofde een rol speelt in publieke discussies.
  9. De afstand tussen de functie van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij op Twitter zijn mening heeft geuit (het functioneren van een politicus) is substantieel. Verzoeker heeft in hoofdzaak twee taken: één ligt op het vlak van algemene dreigingsanalyses en –beelden en de andere ziet op individuele persoonsgerichte bedreigingen en hiertoe noodzakelijke maatregelen. De ambtenaar is en was niet betrokken bij het opstellen van individuele dreigingsanalyses en de besluitvorming over beveiligingsmaatregelen voor individuele personen zoals politici, maar hij is wel als topambtenaar werkzaam bij de organisatie die met deze taken is belast. Zijn werkzaamheden als [naam functie] zijn van meer algemene en wetenschappelijke aard en zijn voormalige taken [niveau functie] voor algemene dreigingsanalyses en-beelden waren gescheiden van het team dat ging over individuele beveiligingsmaatregelen. De organisatie kan haar taken alleen effectief uitoefenen wanneer haar onpartijdigheid bij de uitoefening van deze taken boven elke vorm van twijfel is verheven. Die onpartijdigheid zou ter discussie kunnen komen te staan wanneer een topambtenaar die fungeert als boegbeeld van deze organisatie regelmatig diskwalificerende opmerkingen maakt over een bepaalde politicus, over wie deze organisatie individuele dreigingsanalyses opstelt of besluiten over te ontvangen persoonsbeveiliging neemt. Het gaat echter te ver om te zeggen dat het goed functioneren van verzoekers organisatie bij het opstellen van individuele dreigingsanalyses en de besluitvorming over beveiligingsmaatregelen van politici door de meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus niet meer onder alle omstandigheden verzekerd zou zijn. De in het geding zijnde tweets gingen niet over het toenmalige en huidige werk van de ambtenaar (dreigingsbeelden en -analyses) en de ambtenaar heeft geen rol in individuele analyses of veiligheidsmaatregelen. Los daarvan had geen enkele tweet betrekking op aspecten als bedreiging, bewaking of beveiliging, maar zagen de tweets op zijn opvattingen met name op het kwalitatieve functioneren van de politicus. De commissie acht het raadzaam om naar het publiek explicieter te communiceren over (het onderscheid bij) de voorgenoemde onderdelen van verzoeker.
  10. Hoewel meningsuitingen over een politicus per definitie politiek gevoelig zijn, hetgeen in het onderhavige geval ook is gebleken doordat enkele leden van de Tweede Kamer over de meningsuitingen van de ambtenaar vragen hebben gesteld, is deze politieke gevoeligheid geen zwaarwegende factor bij de beoordeling of de ambtenaar daarmee de wettelijke grenzen van zijn vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. De politieke gevoeligheid van een onderwerp betekent niet dat een ambtenaar zich over zo’n onderwerp in het geheel niet zou mogen uitlaten, zelfs niet als die uitlatingen controversieel of ondiplomatiek zouden zijn. Vrijheid van meningsuiting geldt immers ook voor controversiële en ondiplomatieke meningsuitingen en niet alleen voor meningsuitingen waarmee (bijna) iedereen het eens is. Wel zijn het tijdstip en de wijze waarop de ambtenaar zijn meningen over het functioneren van de politicus heeft geuit, van belang voor de beoordeling van de strafwaardigheid van deze meningsuitingen, maar dient mede in acht te worden genomen dat de tweets plaatsvonden in een publieke context, over een publieke aangelegenheid en over een publiek figuur. In de volgende overweging gaat de commissie hierop nader in.
  11. Met betrekking tot het tijdstip waarop de meningsuitingen zijn gedaan, maakt de commissie onderscheid tussen de meningsuitingen ten tijde van de verkiezingscampagne voor het partijleiderschap van [naam partij] en de meningsuitingen op andere tijdstippen. De eerstgenoemde meningsuitingen zijn gedaan in het kader van een maatschappelijke discussie over een onderwerp waarmee een algemeen belang is gemoeid, zijnde de leiderschapskwaliteiten van een kandidaat-politiek leider met het oog op de in 2020 gevoerde verkiezingscampagne voor het partijleiderschap waaraan de door de ambtenaar bekritiseerde politicus deelnam. Het is met het oog op dit algemeen belang dat de ambtenaar zich ten tijde van de verkiezingscampagne voor het partijleiderschap van [naam partij] over de geschiktheid van de door hem bekritiseerde politicus voor deze functie heeft geuit. Deze meningsuitingen houden constateringen in waaraan de ambtenaar bepaalde gevolgtrekkingen verbindt. Zo acht de ambtenaar de politicus die hij bekritiseert vanwege zijn solistische optreden niet geschikt voor het leiden van een fractie en vanwege zijn gebrek aan charisma niet geschikt voor de representatie van zijn partij. Het is de ambtenaar geoorloofd om dergelijke bijdragen te leveren aan de maatschappelijke discussie over de geschiktheid van een kandidaat voor het partijleiderschap. Het gaat om zakelijke kritiek op het functioneren van de politicus en de duur van de verkiezingscampagne is beperkt. De vrijheid van meningsuiting van de ambtenaar weegt, gelet op deze omstandigheden en vanwege het zojuist genoemde algemeen belang dat met deze meningsuitingen is gediend, naar het oordeel van de commissie zwaarder dan het in overweging 9 weergegeven mogelijke belang van verzoeker dat zich tegen deze meningsuitingen verzet. Enkele van de tweets waren in mindere mate aan te merken als zakelijk en gericht op het functioneren, zoals de aanduiding van “meester van het complot denken” en “zichzelf hebben dolgedraaid.” De commissie kwalificeert dergelijke uitingen als onhandig en onverstandig van een ambtenaar in een dergelijke voorbeeld- en topfunctie. De uitingen zijn echter niet van dien aard en aantal dat de uitingen zijn aan te merken als bijzonder schadelijk voor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst. Daarmee zijn ook deze uitingen niet aan te merken als grensoverschrijdende en strafwaardige uitingen.
  12. De ernst van de schade van de uitingen van de ambtenaar voor de reputatie van verzoekers organisatie is betrekkelijk gering. De eerder bedoelde diverse meningsuitingen hebben verzoekers organisatie mogelijk enigszins in diskrediet gebracht: enkele leden van de Tweede Kamer hebben de minister van Justitie en Veiligheid hierover vragen gesteld en er was media-aandacht vanuit het VPRO programma [naam programma]. Dergelijke media-aandacht of Kamervragen sec leiden er op zichzelf echter nog niet toe dat de vrijheid van meningsuiting dient te worden beperkt. Zoals de Aanwijzingen laten zien dienen er meer gezichtspunten meegewogen te worden alvorens te concluderen dat er sprake is van strafwaardige uitlatingen.
  13. De duur van de schade is eveneens beperkt gebleven, mede doordat de ambtenaar het Twitteraccount waarop hij zijn meningsuitingen over de politicus had geplaatst, heeft afgesloten.
  14. De bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de ter beoordeling aan de commissie voorgelegde meningsuitingen van de ambtenaar over de politicus niet leiden tot overschrijding van de aan een ambtenaar als betrokkene te stellen en gestelde normen, mede als gevolg van schadebeperkend handelen van de ambtenaar door het Twitteraccount te verwijderen. Bovendien heeft de ambtenaar tijdens het met hem op 4 juni 2021 gevoerde gesprek blijk gegeven van een goed vermogen tot zelfreflectie. De commissie acht het dan ook niet gepast de ambtenaar een disciplinaire bestraffing op te leggen.
  15. De bovenstaande overwegingen leiden tot het volgende advies.

5. Advies

De Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren acht het niet conform de norm van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, indien verzoeker de ambtenaar op deze grond een disciplinaire straf oplegt vanwege de aan de commissie voorgelegde uitlatingen op Twitter.

De commissie stelt het zeer op prijs een afschrift te mogen ontvangen van het op basis van dit advies te nemen besluit.

 

Den Haag, 10 november 2021

M.J. Cohen
voorzitter