Adviesaanvraag nr. 2022-00098
Voorgenomen strafontslag, subsidiair ongeschiktheidsontslag, politieambtenaar in verband met onder meer gedane meningsuitingen over onder andere collega’s, vrouwen, personen met een lichamelijke of geestelijke beperking en Marokkanen. De commissie acht zich bevoegd om van de uitingen kennis te nemen. De uitingen zijn te beschouwen als uitingen van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, die op de werkvloer zijn gedaan in het bijzijn van collega’s (dat wil zeggen buiten de privésfeer) en derhalve gericht aan derden en kenbaar voor de geadresseerde en derden. Zij zijn daarmee geopenbaarde gedachten en gevoelens. De meningsuitingen leveren plichtsverzuim op. Het plichtsverzuim is aan de ambtenaar toerekenbaar. De straf heeft betrekking op het totaal aan gedragingen zoals verwoord in het voornemen, inclusief de uitingen, die daar een onderdeel van vormen. Aan verzoeker komt de rechtsplicht toe te zorgen voor een goede en veilige werksituatie voor haar werknemers. Vanuit de taak van de commissie komt aan verzoeker de bevoegdheid en vrijheid toe om te komen tot een disciplinaire sanctie ten aanzien van een werknemer die zo’n situatie door zijn/haar gedrag schaadt. De commissie komt louter de bevoegdheid toe te oordelen over uitingen die te kwalificeren zijn als vrijheid van meningsuiting. Omdat die uitingen een onderdeel zijn van het bestrafte patroon van gedragingen en de commissie die uitingen door hun aard en omvang kwalificeert als slechts in geringe mate beschermenswaardig, is de commissie van oordeel dat er geen reden is om vanuit het perspectief van de vrijheid van meningsuiting te oordelen dat de door verzoeker op te leggen sanctie op disproportionele wijze de vrijheid van meningsuiting beperkt. Dit betekent dat de uitingen de discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag om te komen tot het opleggen van de in het geding zijnde straf niet beperken.