Adviesaanvraag nr. 2022-00087
Voorgenomen strafontslag politieambtenaar in verband met onder meer gedane meningsuitingen over onder andere Marokkanen. De commissie acht zich bevoegd om van de uitingen kennis te nemen. De uitingen zijn te beschouwen als uitingen van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, die in het openbaar zijn gedaan in het bijzijn van collega’s en/of burgers. De meningsuitingen leveren plichtsverzuim op. Het plichtsverzuim is aan de ambtenaar toerekenbaar. De straf heeft betrekking op het totaal aan gedragingen zoals verwoord in het voornemen, inclusief de uitingen, die daar een onderdeel van vormen. De commissie komt louter de bevoegdheid toe te oordelen over uitingen die te kwalificeren zijn als uitingen van gedachten of gevoelens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet. Omdat die uitingen een onderdeel zijn van het bestrafte patroon van gedragingen en de commissie die uitingen door hun aard en omvang kwalificeert als slechts in geringe mate beschermenswaardig, is de commissie van oordeel dat er geen reden is om vanuit het perspectief van de vrijheid van meningsuiting te oordelen dat de door verzoeker op te leggen sanctie op disproportionele wijze de vrijheid van meningsuiting beperkt. Dit betekent dat de uitingen de discretionaire bevoegdheid van het bevoegd gezag om te komen tot het opleggen van de in het geding zijnde straf niet beperken.