Adviesaanvraag nr. 2021-0202

Adviesaanvraag over de keuze tussen een waarschuwing en een schriftelijke berisping als disciplinaire straf voor discriminerende uitlatingen over Marokkaanse Nederlanders en moslims en beledigende uitlatingen over politieke ambtsdragers van een senior juridisch medewerker van een gerechtshof op Facebook. Gelet op aantal, aard en duur van de uitlatingen en de voorbeeldfunctie van de ambtenaar op zichzelf beschouwd ernstig strafwaardig gedrag, maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar en zijn houding ten opzichte van dit gedrag onderschrijft de commissie de voorkeur van het gerechtsbestuur om de ambtenaar slechts een waarschuwing te geven.

Advies

Adviesaanvraag nr. 2021-0202
Verzoeker: het bestuur van het gerechtshof [plaatsnaam] (hierna: verzoeker).

1. Feiten en procesverloop

[Naam ambtenaar] (hierna: de ambtenaar) is vanaf april 1991 werkzaam bij het gerechtshof [plaatsnaam]. Momenteel vervult hij daar de functie van senior juridisch medewerker. In deze functie is hij werkzaam bij de juridische ondersteuning van de sector Handelsrecht en fungeert tijdens hoorzittingen als griffier.

De ambtenaar beschikt over een openbaar Facebookaccount waarop staat vermeld dat hij werkzaam is als senior juridisch medewerker bij het ministerie van Justitie. In de periode van 16 januari 2020 tot en met 4 april 2021 heeft hij op dit Facebookaccount regelmatig berichten geplaatst waarin hij zijn mening kenbaar maakt over diverse onderwerpen, waaronder het Nederlandse vreemdelingenbeleid, de islam, moslims, Marokkaanse Nederlanders en politieke ambtsdragers. Deze berichten zijn opgenomen in de bijlage bij dit advies die ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de ambtenaar en degenen over wie hij zich heeft uitgelaten niet wordt gepubliceerd. .

Bij brief van 8 april 2021 is de ambtenaar uitgenodigd voor een op 22 april 2021 met hem te voeren gesprek over de zojuist genoemde berichten. In dit gesprek is met de ambtenaar van gedachten gewisseld over deze berichten en de negatieve invloed die hiervan uitgaat op het vertrouwen van rechtzoekenden in de rechtspraak van het gerechtshof [plaatsnaam]. De ambtenaar heeft aangegeven dat hij zich hiervan pas bewust is geworden door de brief van 8 april 2021 en dat hij de litigieuze berichten daarna onmiddellijk van zijn Facebookaccount heeft verwijderd.

Bij e-mail van 3 juni 2021 heeft verzoeker de commissie verzocht om advies over zijn voornemen om aan de ambtenaar een waarschuwing te geven of hem een schriftelijke berisping op te leggen, waarbij de voorkeur van verzoeker uitgaat naar de lichtste van deze twee disciplinaire straffen.

Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft de ambtenaar aangegeven dat hij zich op voorhand neerlegt bij de door verzoeker op te leggen disciplinaire straf en dat hij niet wenst deel te nemen aan de hierna te noemen hoorzitting.

De commissie heeft de adviesaanvraag behandeld tijdens een digitale hoorzitting op 27 juli 2021. De commissie bestond uit de heer mr. M.J. Cohen (voorzitter), mevrouw mr. dr. L.A. van Noorloos (lid) en mevrouw E.L Snoeij (lid) en werd bijgestaan door de heer mr. C.F. Sparrius (secretaris). Namens verzoeker hebben aan de zitting deelgenomen [naam functionaris], president van het gerechtshof [plaatsnaam], [naam functionaris], voorzitter van de sector Handelsrecht van dit gerechtshof en [naam functionaris], senior HR-adviseur bij dit gerechtshof. De ambtenaar heeft zoals hij had aangekondigd bij e-mail van 28 juni 2021 niet deelgenomen aan de hoorzitting. Het verslag van de hoorzitting is verwerkt in onderdeel 2 van dit advies.

2. Standpunt van het bevoegd gezag

Blijkens het verslag van het gesprek van 22 april 2021 acht verzoeker  de in de ongepubliceerde bijlage bij dit advies opgenomen berichten ontoelaatbaar, omdat zij in strijd zijn met de Gedragscode integriteit Rijk en het vertrouwen van rechtzoekenden in de rechtspraak van het gerechtshof Den Bosch kunnen schaden.

Tijdens de hoorzitting van 27 juli 2021 is van de zijde van verzoeker samengevat het volgende verklaard:
De kwestie die heeft geleid tot het voornemen om aan de ambtenaar een disciplinaire straf op te leggen, speelt binnen het Hof al enige tijd, maar verzoeker is hiervan pas na verloop van tijd in kennis gesteld. Met de ambtenaar is toen een gesprek gevoerd over de door hem op zijn Facebookaccount geplaatste berichten die naar het oordeel van verzoeker niet door de beugel kunnen. De ambtenaar heeft verklaard dat hij erg van dit oordeel van verzoeker is geschrokken. Hij heeft uiteengezet dat hij door te reageren op de steeds radicaler wordende berichten die hij ontving op zijn Facebookaccount zelf ook steeds verder is geradicaliseerd. Hij heeft erkend dat deze ontwikkeling onwenselijk is en oprecht spijt betuigd voor het plaatsen van de door verzoeker ontoelaatbaar geachte berichten.

Als de ambtenaar een gezonde en naar behoren functionerende medewerker was geweest, zou verzoeker een zwaardere disciplinaire straf dan een waarschuwing of een schriftelijke berisping hebben overwogen. Bij zijn voornemen om de ambtenaar een van deze twee disciplinaire straffen op te leggen, heeft verzoeker echter in aanmerking genomen dat de ambtenaar op psychische gronden langdurig arbeidsongeschikt is en dat hij zich ook voor het formele tijdstip van aanvang van deze arbeidsongeschiktheid al in een neerwaartse spiraal bevond, zowel op het gebied van zijn functioneren als senior juridisch medewerker als op het gebied van zijn psychisch welbevinden. In het kader van de begeleiding van zijn ziekteverzuim neemt de ambtenaar wel voldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie in het arbeidsproces. Verzoeker heeft met deze omstandigheden rekening gehouden bij de keuze om de ambtenaar een waarschuwing te geven dan wel een schriftelijke berisping op te leggen. Bij deze keuze heeft ook een rol gespeeld dat het pedagogisch effect dat verzoeker met het gesprek van 22 april 2021 heeft beoogd, lijkt te zijn bereikt.

Bij verzoeker zijn geen negatieve externe effecten bekend van de door de ambtenaar op zijn Facebookaccount geplaatste berichten die naar het oordeel van verzoeker niet door de beugel kunnen. Ook is slechts in een beperkte mate sprake van negatieve interne effecten; degenen die zich aan deze berichten hebben gestoord, zijn tevreden over de acties die verzoeker naar aanleiding van deze berichten heeft ondernomen en over het resultaat van deze acties.

De grens tussen geoorloofde en ongeoorloofde meningsuitingen is binnen het kader van de rechterlijke macht niet eenvoudig te bepalen. Een opmerking zoals “Marokkanen zijn niet meer dan plankton” overschrijdt deze grens echter evident, evenals het plaatsen van een cartoon waarin op het gezicht van minister-president Rutte een Hitler-snorretje is aangebracht. Een gerechtsambtenaar mag zijn politieke voorkeur uiten, maar dient zich daarbij wel bewust te zijn van de staatsrechtelijke positie van de rechtspraak als een van de drie staatsmachten en van het daarmee samenhangende belang van de politieke neutraliteit van de rechtspraak. Dat geldt des te meer nu de ambtenaar zijn politieke voorkeur kenbaar heeft gemaakt op een openbaar Facebookaccount waarop ook zijn beroep was vermeld. Mede om die reden is de beledigende opmerking die de ambtenaar heeft gemaakt over de burgemeester van Amsterdam onacceptabel, evenals de beledigende opmerking die hij heeft gemaakt over de minister van Buitenlandse Zaken. In dit kader zijn ook de ambtseed of de ambtsbelofte die iedere gerechtsambtenaar heeft afgelegd van belang. Die eed en die belofte beogen het publieke vertrouwen te waarborgen dat in de rechtspraak wordt gesteld. Dit vertrouwen is het belangrijkste kapitaal waarover de rechtspraak beschikt.

3. Standpunten van de ambtenaar

Blijkens het verslag van het gesprek van 22 april 2021 heeft de ambtenaar in dit gesprek de volgende standpunten ingenomen:

  1. De ambtenaar is zijn Facebookaccount gaandeweg meer gaan gebruiken voor het verspreiden van berichten waarin meningen worden geuit over actuele maatschappelijke kwesties. Hij was zich er niet van bewust dat op zijn Facebookaccount zijn functie stond vermeld.
  2. De ambtenaar kan slecht tegen situaties die hij als onrecht ervaart en reageert daarop door vanuit een emotionele opwelling ongenuanceerde meningen te uiten, onder meer over Marokkaanse Nederlanders en moslims. Tot de kennissenkring van de ambtenaar behoren personen uit deze bevolkingsgroepen met wie hij een goede verstandhouding onderhoudt. De meningen die hij over deze bevolkingsgroepen heeft geuit, slaan niet op deze personen. De ambtenaar realiseert zich dan ook dat deze meningsuitingen onzorgvuldig generaliserend zijn.
  3. De ambtenaar is zich pas door de brief van 8 april 2021 bewust geworden van de schade die zijn ongenuanceerde meningsuitingen over bepaalde bevolkingsgroepen kunnen toebrengen aan zijn persoonlijke reputatie en aan het vertrouwen van rechtzoekenden uit deze bevolkingsgroepen in de rechtspraak van het gerechtshof [plaatsnaam]. Na ontvangst van de brief van 8 april 2021 heeft hij deze meningsuitingen dan ook onmiddellijk van zijn Facebookaccount verwijderd. Hij erkent dat hij door deze meningsuitingen te plaatsen onjuist heeft gehandeld en betreurt de schade die hieruit is voortgekomen.

Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft de ambtenaar onder verwijzing naar het verslag van het gesprek van 22 april 2021 verklaard dat hij de onjuistheid van de in dat gesprek besproken handelwijzen erkent, dat hij verder geen verweer wenst te voeren, dat hij afziet van deelname aan de hoorzitting van de commissie en dat hij zich zonder meer neerlegt bij de door verzoeker aan hem op te leggen disciplinaire straf.

4. Overwegingen

  1. Verzoeker heeft het advies van de commissie gevraagd over het voornemen om aan de ambtenaar een waarschuwing of een schriftelijke berisping op te leggen, waarbij de voorkeur van verzoeker uitgaat naar de lichtste van deze twee disciplinaire straffen. Deze voorgenomen disciplinaire straffen betreffen het gebruik door de ambtenaar van zijn openbaar Facebookaccount voor het uiten van meningen.
  2. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, dient een ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering of tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
  3. Op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk 2020 kan een ambtenaar niet gestraft worden wegens overtreding van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, dan nadat daarover advies is ingewonnen van commissie. Bij de adviesaanvraag van 3 juni 2021 heeft verzoeker voldaan aan de op grond van hoofdstuk 15 van de cao Rijk 2020 op hem rustende verplichting om advies in te winnen bij de commissie.
  4. De meningsuitingen van de ambtenaar waarop de door verzoeker voorgenomen disciplinaire straf betrekking heeft, betreffen een groot aantal in de periode van 16 januari 2020 tot en met 4 april 2021 op het openbare Facebookaccount van de ambtenaar geplaatste berichten over het Nederlandse vreemdelingenbeleid, de islam, moslims, Marokkaanse Nederlanders, politici van (centrum-)linkse partijen en de handhaving van wet- en regelgeving in wijken met een groot aantal inwoners met een migratieachtergrond. Het gaat hierbij zowel om berichten die de ambtenaar zelf heeft geformuleerd als om berichten die hij heeft overgenomen van (de politieke leiders van) de Partij voor de Vrijheid en het Forum voor Democratie. Deze berichten zijn opgenomen in de ongepubliceerde bijlage bij dit advies.
  5. Het strafwaardig gedrag dat de plaatsing van deze berichten zou opleveren, dient te worden getoetst aan de in overweging 2 weergegeven norm van artikel 10, eerste lid van de Ambtenarenwet 2017. Bij deze toetsing hanteert de commissie het beoordelingskader van Aanwijzing 15 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren. Weliswaar is de ambtenaar geen rijksambtenaar, maar de rechtspositie van rijksambtenaren is op hem wel van toepassing. Daartoe behoren ook de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren. Alvorens dit beoordelingskader uiteen te zetten en de door verzoeker strafwaardig geachte gedragingen van de ambtenaar hieraan te toetsen, hecht de commissie eraan dit kader te plaatsen in zijn grondwettelijke en internationaalrechtelijke context. Dit doet zij in de overwegingen 6 t/m 9.
  6. Artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017, is de formeel-wettelijke grondslag voor de beperking van de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren die ingevolge artikel 7, eerste en derde lid, van de Grondwet is vereist. Naast artikel 7 van de Grondwet is voor de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse ambtenaren ook artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) van belang. Deze bepalingen vullen elkaar aan. Procedureel biedt artikel 7 van de Grondwet meer bescherming door preventieve censuur te verbieden en voor beperkingen een formele wet te vereisen. Materieel biedt artikel 10 EVRM meer bescherming. Dit artikel beschermt niet alleen het openbaren van gedachten of gevoelens maar ook het koesteren van een mening en het ontvangen van inlichtingen of denkbeelden. Bovendien stelt artikel 10, tweede lid, EVRM naast het formele criterium ‘bij de wet voorzien’ ook de voorwaarde dat een beperking van de vrijheid van meningsuiting noodzakelijk moet zijn in een democratische samenleving voor een of meer van de in dit artikellid genoemde doelen. Tot deze doelen behoort het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht.
  7. Voor de uitleg van artikel 10 EVRM is de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van belang. Het standaardarrest van dit Hof over de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren is het arrest-Vogt.[1] In dit arrest oordeelt het EHRM voor het eerst expliciet dat de vrijheid van meningsuiting in principe ook geldt voor een ambtenaar. Bij de beoordeling van een meningsuiting van een ambtenaar kent het EHRM echter een bijzondere betekenis toe aan de plichten en verantwoordelijkheden (‘duties and responsibilities’) waarop wordt gedoeld in artikel 10, tweede lid, EVRM. Hoe zwaar deze plichten en verantwoordelijkheden voor een individuele ambtenaar wegen, is onder meer afhankelijk van de functie van de ambtenaar en de rang die hij bekleedt. Naarmate een ambtenaar een verantwoordelijkere functie met een hogere rang bekleedt, neemt zijn vrijheid van meningsuiting af. Dit blijkt uit de arresten Rekvenyi[2] en Otto.[3] In het arrest-Otto beschouwt het EHRM een inspecteur van politie in dit kader als een hooggeplaatste politieambtenaar.
  8. In enkele uitspraken heeft het EHRM zich in het bijzonder uitgelaten over de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren die werkzaam zijn bij een rechterlijke instantie. Volgens het EHRM hebben zulke ambtenaren het recht op vrijheid van meningsuiting, maar kan van hen worden verwacht dat zij terughoudendheid betrachten bij de uitoefening van die vrijheid wanneer het gezag en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het geding kunnen komen.[4]‘The Court has on many occasions emphasised the special role in society of the judiciary, which, as the guarantor of justice, a fundamental value in a law-governed State, must enjoy public confidence if it is to be successful in carrying out its duties’.[5] Tegelijkertijd is de vrijheid van meningsuiting groter waar het gaat om bijdragen aan het publieke debat, en hebben ook rechters een zekere vrijheid om zich te mengen in debatten die raken aan politieke zaken. Wel is de manier waarop zij dat doen van belang: [t]he dissemination of even accurate information must be carried out with moderation and propriety’.[6] Het EHRM neemt daarbij tevens de aard en ernst van de sanctie in aanmerking en het risico van een ‘chilling effect’ daarvan op de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.
  9. De bovengenoemde jurisprudentie van het EHRM concentreert zich op de rol van rechterlijke ambtenaren. Een juridisch medewerker (gerechtsambtenaar) heeft een andere rol en een andere rechtspositie dan een rechterlijke ambtenaar; van rechterlijke ambtenaren zal een nog grotere zorgvuldigheid mogen worden verwacht waar het gaat om publieke meningsuitingen dan van gerechtsambtenaren. Toch spelen de in overweging 8 genoemde specifieke aandachtspunten die verband houden met het gezag en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht naar het oordeel van de commissie ook een rol waar het gaat om de vrijheid van meningsuiting van gerechtsambtenaren, nu hun werkzaamheden eveneens van invloed kunnen zijn op de wijze waarop de buitenwereld aankijkt tegen de rechterlijke macht. Dat geldt zeker voor gerechtsambtenaren die tijdens openbare zittingen optreden als griffier en het gerechtshof op die manier mede representeren.
  10. Na deze uiteenzetting van het wettelijk, constitutioneel en internationaalrechtelijk kader voor de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren, keert de commissie terug bij het beoordelingskader van Aanwijzing 15 van de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren. Dit beoordelingskader omvat de volgende gezichtspunten:
    -de afstand tussen de functie van de ambtenaar en het beleidsterrein van de uitspraken;
    -de politieke gevoeligheid van de materie;
    -het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan;
    -de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan;
    -de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken;
    -de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de functievervulling van de ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover dit in verband staat met de functievervulling van de ambtenaar.In de overwegingen 11 tot en met 14 toetst de commissie de door verzoeker strafwaardig geachte berichten van de ambtenaar aan deze gezichtspunten, daarbij in aanmerking nemend dat de ambtenaar als gerechtsambtenaar werkzaam is bij de rechterlijke macht.
  11. De afstand tussen de functie van de ambtenaar en de onderwerpen van de door verzoeker strafwaardig geachte berichten die hij op Facebook heeft geplaatst, kwalificeert de commissie als middelgroot. De berichten gaan niet over lopende rechtszaken of over het functioneren van de rechtspraak, maar onder meer over Nederlanders met een Marokkaanse achtergrond en over moslims. In zijn functie kan de ambtenaar echter wel in aanraking komen met personen die behoren tot deze bevolkingsgroepen. Zowel rechtzoekenden, met wie hij schriftelijk en telefonisch contacten onderhoudt en die hem in de zittingszaal kunnen zien, als raadsheren die hij ondersteunt en collega’s met wie hij samenwerkt kunnen behoren tot deze groepen. Hierbij is ook het uitgangspunt “Communiceer op fatsoenlijke en respectvolle wijze” van belang, dat is opgenomen in paragraaf 5.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk.
  12. Hoewel aan de onderwerpen van de berichten van de ambtenaar die verzoeker strafwaardig acht een zekere politieke gevoeligheid niet kan worden ontzegd, beschouwt de commissie deze politieke gevoeligheid, noch het tijdstip van de plaatsing van die berichten, als zwaarwegende factoren bij de beoordeling of de ambtenaar daarmee de wettelijke grenzen van zijn vrijheid van meningsuiting heeft overschreden. De politieke gevoeligheid van een onderwerp betekent niet dat een gerechtsambtenaar zich over zo’n onderwerp in het geheel niet zou mogen uitlaten, zelfs niet als die uitingen controversieel of ondiplomatiek zouden zijn. Vrijheid van meningsuiting geldt immers ook voor controversiële en ondiplomatieke uitingen en niet alleen voor uitingen waarmee (bijna) iedereen het eens is. Wel is juist voor rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren gelet op het besprokene in de overwegingen 8 en 9 de wijze waarop zij controversiële en ondiplomatieke uitingen doen van belang. In de volgende overweging gaat de commissie hierop nader in.
  13. In het gesprek van 22 april 2021 heeft de ambtenaar erkend dat zijn uitlatingen over moslims en Marokkaanse Nederlanders onzorgvuldig generaliserend waren. Naar het oordeel van de commissie zijn diverse uitingen van de ambtenaar over moslims en Marokkaanse Nederlanders beledigend voor deze groepen mensen op grond van hun geloof en/of afkomst. Bepaalde uitingen zijn zelfs dermate grof dat deze mogelijkerwijs de strafrechtelijke grenzen van de uitingsvrijheid overschrijden, zoals die tevens worden aangehaald in paragraaf 6.1 van de Gedragscode integriteit Rijk (met name art. 137c Wetboek van Strafrecht). Zo heeft hij Marokkaanse Nederlanders herhaaldelijk aangeduid als ‘kutmarokkanen’ en heeft hij moslims op 2 april 2020 omschreven als ‘islamitisch tuig waar het overgrote deel [van] Nederland de buik zwaar van vol heeft’. Deze uitingen zijn bovendien overduidelijk in strijd met het uitgangspunt “Communiceer op fatsoenlijke en respectvolle wijze”, dat is opgenomen in paragraaf 5.2 van de Gedragscode Integriteit Rijk, en het uitgangspunt “Houd je deelname zorgvuldig, gericht en gedoseerd”, dat is opgenomen in paragraaf 5.3 van de Gedragscode integriteit Rijk. De ambtenaar dient zich ook te realiseren dat, zoals hierboven is uiteengezet in overweging 11, zowel de rechtzoekenden met wie hij uit hoofde van zijn functie communiceert als de raadsheren voor wie hij werkt en de collega’s met wie hij samenwerkt kunnen behoren tot de bevolkingsgroepen waarover hij zich onzorgvuldig generaliserend en onnodig diffamerend heeft uitgelaten. Bovendien hebben deze uitingen de strekking de genoemde bevolkingsgroepen als geheel in diskrediet te brengen en kunnen dergelijke uitlatingen in de samenleving twijfels doen rijzen over het vertrouwen in een onafhankelijke rechtspraak, waarin het verbod van discriminatie een belangrijke plaats inneemt. Door deze uitlatingen heeft hij zijn goede functievervulling dan ook in gevaar gebracht. Daarmee heeft hij gehandeld in strijd met de in overweging 2 weergegeven norm van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017.
    Hij heeft eveneens gehandeld in strijd met deze norm door het maken van beledigende opmerkingen over enkele politieke ambtsdragers. Het is de ambtenaar in beginsel toegestaan om kenbaar te maken naar welke politieke partij(en) zijn voorkeur uitgaat, maar niet om beledigende opmerkingen te maken over politieke ambtsdragers. In het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de verschillende staatsmachten dient de ambtenaar zich te realiseren dat beledigende opmerkingen over politieke ambtsdragers van een als zodanig herkenbare gerechtsambtenaar afbreuk kunnen doen aan de beeldvorming over de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht. Deze beeldvorming is van groot belang voor het vertrouwen van burgers in de rechtspraak. Zoals van de zijde van verzoeker is betoogd tijdens de hoorzitting, is dit vertrouwen onontbeerlijk voor het goed functioneren van de rechtspraak. Het maken van beledigende opmerkingen over politieke ambtsdragers door een als zodanig herkenbare gerechtsambtenaar brengt het goed functioneren van de rechtspraak dan ook in gevaar. Ook dat is in strijd met de norm van artikel 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017.
  14. In het gesprek van 22 april 2021 heeft de ambtenaar eveneens verklaard dat hij zich pas door de brief van 8 april 2021 bewust is geworden van de in overweging 13 uiteengezette schade die de in deze overweging besproken uitingen zouden kunnen toebrengen aan zijn functievervulling en het functioneren van het gerechtshof [plaatsnaam]. De ambtenaar was zich met name niet bewust van het mechanisme dat de berichten die hij op Facebook plaatste steeds verder radicaliseerden onder invloed van de steeds radicaler wordende berichten die hij via dit medium ontving. De commissie kan daar in zoverre in meegaan, dat de ambtenaar behoort tot een generatie die niet is opgegroeid met sociale media zoals Facebook en die dus niet van jongsaf aan vertrouwd is geraakt met de werking van dergelijke media. Als senior juridisch medewerker van een gerechtshof had de ambtenaar zich in principe echter wel bewust moeten zijn van de schadelijkheid van het grote aantal deels zeer beledigende en discriminerende berichten dat hij gedurende een langere periode op Facebook plaatste, ware het niet dat hij verkeerde in de persoonlijke omstandigheden die zijn besproken tijdens de hoorzitting. Gedurende een deel van de periode waarin hij de berichten plaatste, was hij op psychische gronden arbeidsongeschikt en ook voorafgaand aan het formele tijdstip van aanvang van deze arbeidsongeschiktheid bevond hij zich al in een neerwaartse spiraal. Gelet op deze persoonlijke omstandigheden was de schade die de ambtenaar met de in overweging 13 besproken uitingen zou kunnen toebrengen aan zijn functievervulling en het functioneren van het gerechtshof [plaatsnaam] voor hem mogelijk niet geheel voorzienbaar. Overigens lijken de ernst en de duur van deze schade vooralsnog beperkt te zijn gebleven. De externe reputatie van dit gerechtshof lijkt niet te zijn beschadigd en de medewerkers van dit gerechtshof die zich aan de uitlatingen van de ambtenaar hebben gestoord, zijn tevreden over het resultaat van de acties die verzoeker naar aanleiding van hun klachten heeft ondernomen. Bovendien heeft de ambtenaar zelf ook een belangrijke bijdrage geleverd aan het beperken van de schade door de berichten waarop verzoekers brief van 8 april 2021 betrekking heeft direct na ontvangst van deze brief van zijn Facebookaccount te verwijderen. Ook deze omstandigheden dienen te worden betrokken bij de bepaling van de aan de ambtenaar op te leggen disciplinaire straf.
  15. De bovenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan op zichzelf beschouwd ernstig strafwaardig gedrag. In normale omstandigheden zou een zwaardere disciplinaire straf in de rede kunnen liggen, gezien de grove en discriminerende uitlatingen, de duur en de omvang van het strafwaardig gedrag van de ambtenaar en zijn voorbeeldfunctie als senior juridisch medewerker. Maar gelet op de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar die zijn besproken tijdens de hoorzitting en het feit dat de kans op herhaling in dat verband te verwaarlozen is – en mede gelet op het feit dat de ambtenaar de uitlatingen direct heeft verwijderd en spijt heeft betuigd – kan de commissie verzoeker volgen in het voornemen om aan deze ambtenaar desondanks slechts een lichte disciplinaire straf op te leggen. Verzoeker heeft de commissie verzocht om advies over de keuze tussen een waarschuwing en een schriftelijke berisping. Gegeven de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar onderschrijft de commissie de voorkeur van verzoeker om de ambtenaar slechts een waarschuwing te geven.
  16. De bovenstaande overwegingen leiden tot het volgende advies.

5. Advies

De Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening ambtenaren kan zich verenigen met het voornemen van verzoeker om de ambtenaar een waarschuwing te geven.

De commissie stelt op prijs een afschrift te mogen ontvangen van het op basis van dit advies te nemen besluit.

Den Haag, 10 augustus 2021

M.J. Cohen,
voorzitter

[1] EHRM 26 september 1995, ECLI:NL:XX:1995:AD2397, NJ 1996/545 (Vogt/Duitsland, m. nt. E.J. Dommering).

[2] EHRM 20 mei 1999, Report 1999/III (Rekvenyi/Hongarije).

[3] EHRM 24 november 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV4269, NJ 2007/158 (Otto/Duitsland, m. nt. E.A. Alkema).

[4] EHRM Wille t. Liechtenstein(GK), 28 oktober 1999, 28396/95, par. 64; EHRM Kudeshkina t. Rusland, 26 februari 2009, 29492/05,par. 86; EHRM Baka t. Hongarije (GK), 23 juni 2016, 20261/12,par. 164

[5] Baka t. Hongarije par. 164; Kudeshkina t. Rusland par. 86.

[6] Kudeshkina t, Rusland par. 93; Baka t. Hongarije par. 164